jeudi 7 mars 2019

Exercice de grammaire; grammatica-oefening / verbes séparables; scheidbare werkwoorden / présent, indicatif présent; o.t.t. (onvoltooid tegenwoordige tijd), presens / néerlandais; Nederlands

  • Exercice grammatical / Grammatica-oefening
  • Grammaire (grammaire de base) / Grammatica, spraakkunst (basisgrammatica)
  • Verbes à particule séparable, verbes séparables / Scheidbare werkwoorden, scheidbare verba, separabele werkwoorden, separabele verba
  • Le présent, l'indicatif présent / De o.t.t. (onvoltooid tegenwoordige tijd), het presens
---------------
 GRAMMATICA-OEFENING  
Scheidbare werkwoorden / o.t.t. (onvoltooid tegenwoordige tijd), presens
  EXERCICE GRAMMATICAL 
Verbes à particule séparable / présent, indicatif présent

Maak zinnen in de o.t.t. (onvoltooid tegenwoordige tijd)
Construis des phrases à l'indicatif présent

Bijvoorbeeld
weggaan - We / zondag
We gaan zondag weg.

01. meekomen - Mijn grootouders / niet
......................................................................
02. terugrijden - Jan / naar huis
......................................................................
03. uitgaan - Ze / vanavond
......................................................................
Woordenschat  uitgaan : sortir, faire une sortie
04. invullen - Hij / de oefening
......................................................................
05. meenemen - De leerlingen / hun boek
......................................................................
06. afslaan - U / rechts
......................................................................
Woordenschat  afslaan : tourner, bifurquer
07. opstaan - Ik / om 6 uur
......................................................................
08. opendoen - Hans / de deur
......................................................................
09. teruggeven - Hij / me / het geld
......................................................................
10. opgaan - De zon / om 7 uur
......................................................................
Woordenschat  opgaan : se lever
11. innemen - We / de plaats van die heer
......................................................................
12. terugvinden - Frans / zijn horloge
......................................................................
13. dichtdoen - Ze / het raam
......................................................................
Woordenschat  dichtdoen : fermer
14. meefietsen - Zijn ouders / niet
......................................................................
15. wegrijden - Je / om 5 uur 's morgens
......................................................................
Woordenschat wegrijden : partir (en voiture)
---------------
OPLOSSINGEN  /  SOLUTIONS 
01. Mijn grootouders komen niet mee.
02. Jan rijdt naar huis terug.
03. Ze gaat/gaan vanavond uit.
04. Hij vult de oefening in.
05. De leerlingen nemen hun boek mee.
06. U slaat rechts af.
07. Ik sta om 6 uur op.
08. Hans doet de deur open.
09. Hij geeft me het geld terug.
10. De zon gaat om 7 uur op.
11. We nemen de plaats van die heer in.
12. Frans vindt zijn horloge terug.
13. Ze doet/doen het raam dicht.
14. Zijn ouders fietsen niet mee.
15. Je rijdt om 5 uur 's morgens weg.
---------------

Aucun commentaire:

Enregistrer un commentaire