- Exercice grammatical : poser des questions / Grammaticaoefening : vragen stellen
- Les mots interrogatifs / De vraagwoorden, de interrogatieven
- Exercice de révision, exercice de rappel / Herhalingsoefening
---------------
Vraagwoorden, interrogatieven / Mots interrogatifs
WAT?, WIE?, WAAR?, WAAR ... NAARTOE?, WANNEER?, HOE LAAT?
Stel een vraag : vervang de onderstreepte woorden door vraagwoorden (interrogatieven).
Pose une question : remplace les mots soulignés par des mots interrogatifs.
01. Bob heeft een mooi huis aan zee.
..........................................................................
02. Marijke rijdt vanmiddag met haar man naar Brussel.
...........................................................................
03. Betty werkt met Maria op haar kamer.
...........................................................................
04. Loes drinkt graag een kopje koffie in de tuin.
...........................................................................
05. Het is nu half tien.
...........................................................................
06. David wacht al een kwartier op zijn vrouw.
...........................................................................
07. Mevrouw Burger heeft een mooi cadeau voor Claudia.
...........................................................................
08. 's Woensdags is Pascale om één uur thuis.
...........................................................................
woordenschat ➛ 's woensdags : le mercredi, chaque mercredi
09. Om twee uur vliegt Eddy morgen naar Amsterdam.
...........................................................................
10. Doris gaat elke zondag bij Gaby eten.
...........................................................................
---------------
OPLOSSINGEN / SOLUTIONS
01.
Wat heeft Bob aan zee?
Waar heeft Bob een mooi huis?
02.
Wanneer rijdt Marijke met haar man naar Brussel?
Met wie rijdt Marijke vanmiddag naar Brussel?
Waar rijdt Marijke vanmiddag met haar man naartoe?
03.
Wie werkt met Maria op haar kamer?
Met wie werkt Maria op haar kamer?
Waar werkt Betty met Maria?
04.
Wat drinkt Loes graag in de tuin?
Waar drinkt Loes graag een kopje koffie?
05.
Hoe laat is het?
06.
Wie wacht al een kwartier op zijn vrouw?
Op wie wacht David al een kwartier?
07.
Wat heeft mevrouw Burger voor Claudia.
Voor wie heeft mevrouw Burger een mooi cadeau.
08.
Wanneer is Pascale om één uur thuis?
Hoe laat is Pascale om één uur thuis?
Waar is Pascale 's woensdags om één uur?
09.
Hoe laat vliegt Eddy morgen naar Amsterdam?
Wanneer vliegt Eddy om twee uur naar Amsterdam?
Waar vliegt Eddy morgen om twee uur naartoe?
10.
Wanneer gaat Doris bij Gaby eten?
Bij wie gaat Doris elke zondag eten?
---------------
format JPG
-
Pinterest : Oefening "mots interrogatifs; vraagwoorden, interrogatieven" /
jpg-formaat
-
Document : Oefening ''mots interrogatifs; vraagwoorden, interrogatieven" /
pdf-formaat
Aucun commentaire:
Enregistrer un commentaire