vendredi 14 septembre 2018

Exercice grammatical; grammatica-oefening / mots interrogatifs; vraagwoorden, interrogatieven : waar?, waar ... naartoe? / néerlandais; Nederlands

  • Grammaire de base / Basisgrammatica
  • Les mots interrogatifs : waar?, waar .... naartoe? / de vraagwoorden, de interrogatieven : waar?, waar .... naartoe?
  • Exercice de grammaire : poser des questions / grammatica-oefening : vragen stellen
---------------
 WAAR ? WAAR ......... NAARTOE ?

Bekijk de volgende voorbeelden

Waar is hij ?
Thuis

Peter is aan zee. ➛ Waar is Peter ?
Ik werk in de tuin. ➛ Waar werk je ?
Ze wacht aan de bushalte. ➛ Waar wacht ze ?
De directeur blijft in zijn auto. ➛ Waar blijft de directeur ?

Waar gaat hij naartoe ?
Naar huis

Hij rijdt morgen naar Brussel. ➛ Waar rijdt hij morgen naartoe ?
De kinderen gaan naar een feest. ➛ Waar gaan de kinderen naartoe ?
We lopen naar het postkantoor. ➛ Waar lopen jullie naartoe ?
Loes fietst naar het bos. ➛ Waar fietst Loes naartoe ?
---------------
Sclera picto's
---------------
Exercice / Oefening
Pose une question : choisis 'waar' ou 'waar ...... naartoe?' 
Stel een vraag : kies 'waar' of 'waar ...... naartoe?'

01) Ze heeft een mooi huis in Knokke.
..................................................................
02) Hij gaat met de bus naar school.
..................................................................
03) Ze vliegen maandag naar Londen.
..................................................................
04) Hans speelt op zijn kamer.
..................................................................
05) We blijven graag in de tuin.
..................................................................
06) Ik fiets morgen naar Nederland.
..................................................................
07) Ze lopen vlug naar de bioscoop.
..................................................................
08) Mijn kantoor ligt in het centrum van de stad.
..................................................................
09) Mijn huis staat op de hoek van de Kerkstraat.
..................................................................
10) Jan reist vaak naar Zwitserland.
..................................................................
Woordenschat  vaak : souvent
11) Marijke gaat vanavond naar het restaurant.
..................................................................
12) Jan blijft binnen.
..................................................................
13) Het kopje staat op de tafel.
..................................................................
14) Mijn hond mag vrij lopen in de tuin.
..................................................................
Woordenschat ➛ vrij : librement
15) Wij rijden met de wagen naar Italië.
..................................................................
---------------
SOLUTIONS / OPLOSSINGEN

01) Waar heeft ze een mooi huis ?
02) Waar gaat hij met de bus naartoe ?
03) Waar vliegen ze maandag naartoe ?
04) Waar speelt Hans?
05) Waar blijven jullie graag ?
06) Waar fiets je morgen naartoe ?
07) Waar lopen ze vlug naartoe ?
08) Waar ligt je/uw kantoor?
09) Waar staat je/uw huis?
10) Waar reist Jan vaak naartoe ?
11) Waar gaat Marijke vanavond naartoe ?
12) Waar blijft Jan ?
13) Waar staat het kopje ?
14) Waar mag je/uw hond vrij lopen?
15) Waar rijden jullie met de wagen naartoe ?
Voorbeelden + oefening : waar?, waar .... naartoe? - format PDF
https://drive.google.com/file/d/1QzyJmT55zu7s7qG_zhrqYnPVFoK9AxwF/view?usp=sharing

Aucun commentaire:

Enregistrer un commentaire