jeudi 30 mai 2019

Verbes séparables; scheidbare werkwoorden / présent, indicatif présent; o.t.t. (onvoltooid tegenwoordige tijd), presens / exercice de grammaire; grammatica-oefening / néerlandais; Nederlands

  • Exercice de grammaire / grammatica-oefening
  • Grammaire (grammaire de base) / Grammatica, spraakkunst (basisgrammatica)
  • Verbes à particule séparable, verbes séparables / Scheidbare werkwoorden, scheidbare verba, separabele werkwoorden, separabele verba
  • Le présent, l'indicatif présent / De o.t.t. (onvoltooid tegenwoordige tijd), het presens
---------------
 EXERCICE DE GRAMMAIRE 
Verbes à particule séparable / présent, indicatif présent
 GRAMMATICA-OEFENING 
Scheidbare werkwoorden / o.t.t. (onvoltooid tegenwoordige tijd)

Construis des phrases à l'indicatif présent
Maak zinnen in de o.t.t. (onvoltooid tegenwoordige tijd)

Bijvoorbeeld :
Jullie (aankomen) om 6 uur.
Jullie komen om 6 uur aan.

01. De deuren (opengaan) nu.
..............................................................................
Woordenschat ➛ opengaan : s'ouvrir
02. Waarom (innemen) je mijn plaats ?
..............................................................................
03. We (terugfietsen) naar het dorp.
..............................................................................
Woordenschat het dorp : le village
04. Ik (uitgaan) morgen niet.
..............................................................................
05. De bar (openblijven) de hele dag.
..............................................................................
Woordenschat ➛ de hele dag : toute la journée
06. Hans (meegaan) met zijn vader.
..............................................................................
07. Wanneer (teruggeven) je me het boek ?
..............................................................................
08. Hoe laat (opstaan) je 's morgens ?
..............................................................................
09. U (invullen) nu het formulier.
..............................................................................
10. Jij (meekomen) ook !
..............................................................................
11. Waar (afslaan) ik ?
..............................................................................
Woordenschat  afslaan : tourner, bifurquer
12. We (weglopen) hard.
..............................................................................
Woordenschat  hard weglopen : partir en courant
13. Ze (opgaan) vlug de trap.
..............................................................................
Woordenschat ➛ de trap : l'escalier
14. Wij (ingaan) daar niet !
..............................................................................
Woordenschat ➛ ingaan : entrer
15. U (achteruitrijden) een beetje.
..............................................................................
Woordenschat  achteruitrijden : faire marche arrière
---------------
OPLOSSINGEN  /  SOLUTIONS 
01. De deuren gaan nu open.
02. Waarom neem je mijn plaats in ?
03. We fietsen naar het dorp terug.
04. Ik ga morgen niet uit.
05. De bar blijft de hele dag open.
06. Hans gaat met zijn vader mee.
07. Wanneer geef je me het boek terug ?
08. Hoe laat sta je 's morgens op ?
09. U vult nu het formulier in.
10. Jij komt ook mee !
11. Waar sla ik af ?
12. We lopen hard weg.
13. Ze gaat / gaan vlug de trap op.
14. Wij gaan daar niet in !
15. U rijdt een beetje achteruit.
---------------
Pinterest : scheidbare werkwoorden (separabele verba) / jpeg-formaat
Doctissimo : verbes séparables / format JPEG

jeudi 9 mai 2019

L'inversion; de inversie / ordre des mots; woordvolgorde / exercice de grammaire; grammatica-oefening / néerlandais; Nederlands

  • Construction  de la phrase : l'inversion / Zinsbouw, zinsconstructie : de inversie
  • Ordre des mots / Woordvolgorde
  • Grammaire de base / Basisgrammatica
  • Exercice grammatical / grammatica-oefening
---------------
 DE INVERSIE  L'INVERSION 

Verander de zinsbouw volgens het model : begin de zin met het onderstreepte woord.
Change la construction de la phrase selon le modèle : commence la phrase avec le mot souligné.

Ze heeft daar een mooi huis.
Daar heeft ze een mooi huis.

01. Hij gaat morgen met vakantie.
......................................................................................
02. Peter woont nu in Antwerpen.
......................................................................................
03. Je blijft zondag thuis.
......................................................................................
04. Ik wacht hier op de kinderen.
......................................................................................
05. Tom en Ina komen om 3 uur.
......................................................................................
06. Hij leest de krant in de tuin.
......................................................................................
07. Hij rijdt met de fiets naar het centrum van de stad.
......................................................................................
08. Hij luistert naar de radio op zijn kamer.
......................................................................................
09. We werken zaterdag in de tuin.
......................................................................................
10. Je gaat vaak naar het zwembad.
......................................................................................
11. Ze kan je misschien helpen.
......................................................................................
12. Ik wil dat niet doen !
......................................................................................
13. Wij drinken nog een kopje koffie op het terras.
......................................................................................
14. Zij staat om 6 uur 's morgens op.
......................................................................................
15. Er staat een politieagent op de hoek van de straat.
......................................................................................
---------------
SOLUTIONS  OPLOSSINGEN 
01. Morgen gaat hij met vakantie.
02. Nu woont Peter in Antwerpen.
03. Zondag blijf je thuis.
04. Hier wacht ik op de kinderen.
05. Om drie uur komen Tom en Ina.
06. In de tuin leest hij de krant.
07. Met de fiets rijdt hij naar het centrum van de stad.
08. Op zijn kamer luistert hij naar de radio.
09. Zaterdag werken we in de tuin.
10. Vaak ga je naar het zwembad.
11. Misschien kan ze je helpen.
12. Dat wil ik niet doen !
13. Op het terras drinken wij nog een kopje koffie.
14. Om 6 uur 's morgens staat zij op.
15. Op de hoek van de straat staat (er) een politieagent.
---------------
Doctissimo : oefening 'de inversie - l'inversion'  / format JPEG
Pinterest : oefening 'de inversie - l'inversion' / jpeg-formaat