- Emploi de 'zijn' et 'haar' / Gebruik van 'zijn' en 'haar'
- L'adjectif possessif / Het bezittelijk voornaamwoord, het possessief pronomen : bijvoeglijke vormen, niet-zelfstandige vormen
- Grammaire néerlandaise : exercice / Nederlandse grammatica, Nederlandse spraakkunst : oefening
---------------
Purple evening in Amterdam, Elena Polyakova
---------------
OEFENING
/
EXERCICE
Het bezittelijk voornaamwoord (het possessief pronomen :
bijvoeglijke vormen, niet-zefstandige vormen)
Les
adjectifs possessifs
Vul in : zijn
of haar ?
Complète :
zijn ou haar
?
01. Liesje
werkt op .......... kamer.
02.
Karel wacht op .......... vriend.
03. Mevrouw Kok komt met .......... zoon en .......... dochter mee.
04. Vader gaat elke dag naar .......... kantoor.
Woordenschat ➛ het kantoor : le bureau
05. Mijn zuster rijdt vandaag met .......... man naar Nederland.
06. Sonia gaat met .......... moeder naar zee.
07. De directrice blijft in .......... wagen wachten.
08. Mijn broer kijkt op .......... horloge.
09. Grootvader leest .......... krant.
10. De lerares spreekt met .......... leerlingen.
11. De buurman luistert naar de radio in ......... tuin.
Woordenschat ➛ de buurman : le voisin
12. Hij gaat met .......... collega naar België.
13. Ze schrijft een brief naar .......... oma.
Woordenschat ➛ de oma : la grand-mère
14. Het kind speelt met .......... treintje.
15. Het meisje neemt .......... fiets.
03. Mevrouw Kok komt met .......... zoon en .......... dochter mee.
04. Vader gaat elke dag naar .......... kantoor.
Woordenschat ➛ het kantoor : le bureau
05. Mijn zuster rijdt vandaag met .......... man naar Nederland.
06. Sonia gaat met .......... moeder naar zee.
07. De directrice blijft in .......... wagen wachten.
08. Mijn broer kijkt op .......... horloge.
09. Grootvader leest .......... krant.
10. De lerares spreekt met .......... leerlingen.
11. De buurman luistert naar de radio in ......... tuin.
Woordenschat ➛ de buurman : le voisin
12. Hij gaat met .......... collega naar België.
13. Ze schrijft een brief naar .......... oma.
Woordenschat ➛ de oma : la grand-mère
14. Het kind speelt met .......... treintje.
15. Het meisje neemt .......... fiets.
---------------
01.
Liesje werkt op haar
kamer.
02.
Karel wacht op zijn
vriend.
03.
Mevrouw Kok komt met haar
zoon en haar
dochter mee.
04.
Vader gaat elke dag naar zijn
kantoor.
05.
Mijn zuster rijdt vandaag met haar
man naar Nederland.
06.
Sonia gaat met haar
moeder naar zee.
07.
De directrice blift in haar
wagen wachten.
08.
Mijn broer kijkt op zijn
horloge.
09.
Grootvader leest zijn
krant.
10.
De lerares spreekt met haar
leerlingen.
11.
De buurman luistert naar de radio in zijn
tuin.
12.
Hij gaat met zijn
collega naar België.
13.
Ze schrijft een brief naar haar
oma.
14.
Het kind speelt met zijn
treintje.
15.
Het meisje neemt haar
fiets.
Pinterest : exercice 'Kies zijn of haar' en format JPEG
Doctissimo : exercice 'Choisis zijn ou haar' en format JPEG