mercredi 26 septembre 2018

Exercice grammatical; grammatica-oefening : l'adjectif possessif; het bezittelijk voornaamwoord (het possessief pronomen) : bijvoeglijke vormen / néerlandais; Nederlands

  • Emploi de 'zijn' et 'haar' / Gebruik van 'zijn' en 'haar'
  • L'adjectif possessif / Het bezittelijk voornaamwoord, het possessief pronomen : bijvoeglijke vormen, niet-zelfstandige vormen
  • Grammaire néerlandaise : exercice / Nederlandse grammatica, Nederlandse spraakkunst : oefening
---------------
 Purple evening in Amterdam,  Elena Polyakova
---------------
OEFENING / EXERCICE
 Het bezittelijk voornaamwoord (het possessief pronomen : 
bijvoeglijke vormen, niet-zefstandige vormen) 
 Les adjectifs possessifs 

Vul in : zijn of haar ?
Complète : zijn ou haar ?

01. Liesje werkt op .......... kamer.
02. Karel wacht op .......... vriend.
03. Mevrouw Kok komt met .......... zoon en .......... dochter mee.
04. Vader gaat elke dag naar .......... kantoor.
Woordenschat ➛ het kantoor : le bureau
05. Mijn zuster rijdt vandaag met .......... man naar Nederland.
06. Sonia gaat met .......... moeder naar zee.
07. De directrice blijft in .......... wagen wachten.
08. Mijn broer kijkt op .......... horloge.
09. Grootvader leest .......... krant.
10. De lerares spreekt met .......... leerlingen.
11. De buurman luistert naar de radio in ......... tuin.
Woordenschat ➛ de buurman : le voisin
12. Hij gaat met .......... collega naar België.
13. Ze schrijft een brief naar .......... oma.
Woordenschat ➛ de oma : la grand-mère
14. Het kind speelt met .......... treintje.
15. Het meisje neemt .......... fiets.
---------------
 OPLOSSINGEN  /  SOLUTIONS 

01. Liesje werkt op haar kamer.
02. Karel wacht op zijn vriend.
03. Mevrouw Kok komt met haar zoon en haar dochter mee.
04. Vader gaat elke dag naar zijn kantoor.
05. Mijn zuster rijdt vandaag met haar man naar Nederland.
06. Sonia gaat met haar moeder naar zee.
07. De directrice blift in haar wagen wachten.
08. Mijn broer kijkt op zijn horloge.
09. Grootvader leest zijn krant.
10. De lerares spreekt met haar leerlingen.
11. De buurman luistert naar de radio in zijn tuin.
12. Hij gaat met zijn collega naar België.
13. Ze schrijft een brief naar haar oma.
14. Het kind speelt met zijn treintje.
15. Het meisje neemt haar fiets.
Pinterest : exercice 'Kies zijn of haar' en format JPEG
Doctissimo : exercice 'Choisis zijn ou haar' en format JPEG

lundi 24 septembre 2018

L'adjectif possessif; het bezittelijk voornaamwoord (het possessief pronomen) / grammaire néerlandaise; Nederlandse spraakkunst (grammatica)

  • Grammaire néerlandaise : théorie / Nederlandse spraakkunst, Nederlandse grammatica : theorie
  • L'adjectif possessif / Het bezittelijk voornaamwoord, het possessief pronomen : bijvoeglijke vormen, niet-zelfstandige vormen
  • Transcription phonétique / Fonetische transcriptie
  • Activité de classe : rappel d'un point grammatical / Klasactiviteit : herhaling van een grammatica-item
---------------
Overzichtstabel : het bezittelijk voornaamwoord, het possessief pronomen : bijvoeglijke vormen (niet-zelfstandige vormen)
Tableau récapitulatif : les adjectifs possessifs
Klik op de afbeelding om die te vergroten! / Of klik rechts op de afbeelding om die in een nieuw venster open te doen!
Cliquez sur l'illustration pour l'agrandir! / Ou cliquez droit sur l'illustration pour l'ouvrir dans une nouvelle fenêtre!
--------------
Pinterest : document 'Adjectifs possessifs / Bezittelijke voornaamwoorden' en format JPEG
https://www.pinterest.fr/pin/319051954832209422/
https://i.pinimg.com/564x/f9/35/95/f935955323169cf87cde4254c9882798.jpg
Doctissimo : document 'Adjectifs possessifs / Bezittelijke voornaamwoorden' in jpeg-formaat
http://club.doctissimo.fr/profnlds/nederlandse-spraakkunst-neerlandaise-805740/photo/possessifs-bezittelijke-voornaamwoorden-27003037.html
Document 'Adjectifs possessifs / Bezittelijke voornaamwoorden' en format PDF
https://drive.google.com/file/d/1yXvl3uE1vbwi369QtRlTZ_ZY2ANADtID/view?usp=sharing

vendredi 21 septembre 2018

Exercice grammatical; grammatica-oefening : voorzetsels, preposities; prépositions / situer dans l'espace; in de ruimte situeren / néerlandais; Nederlands

  • Grammaire : exercices / Nederlandse grammatica, Nederlandse spraakkunst : oefeningen
  • Mots-clés : le carrefour; la circulation / Trefwoorden, sleutelwoorden : het kruispunt, de kruising; het verkeer
  • Prépositions / Voorzetsels, preposities
  • Situer dans l'espace / In de ruimte situeren
  • Décrire une image / Een beeld beschrijven
---------------
Invuloefening / Exercice à compléter
Bekijk de tekening, lees elke zin en vul het correcte voorzetsel (prepositie) in.
Observe le dessin, lis chaque phrase et complète avec la préposition adéquate.  

01. Het meisje loopt vlug .............. het park.
02. De grote boom staat ............. het huis.
03. De boom staat rechts .............. het huis.
04. Een zebrapad ligt altijd ............. twee stoepen.
05. Binnen .............. de school zie je niets.
06. ............. het kruispunt staan verkeerslichten.
07. De bestuurder van de vrachtwagen wacht ............. het groene licht.
08. De auto's rijden ............. de weg.
09. Er is een hek ............. de ingang van de school.
10. .............. het stuur van de gele wagen zit een bestuurder.
11. Er staan struiken ............. de grote boom.
12. De cipres staat niet ............. het midden van het park.
---------------
OPLOSSINGEN / SOLUTIONS

01. Het meisje loopt vlug langs het park.
02. De grote boom staat naast / dicht bij het huis.
03. De boom staat rechts van het huis.
04. Een zebrapad ligt altijd tussen twee stoepen.
05. Binnen in de school zie je niets.
06. Op het kruispunt staan verkeerslichten.
07. De bestuurder van de vrachtwagen wacht op het groene licht.
08. De auto's rijden op de weg.
09. Er is een hek bij / aan de ingang van de school.
10. Achter het stuur van de gele wagen zit een bestuurder.
11. Er staan struiken naast de grote boom / dicht bij de grote boom / om de grote boom heen / rondom de grote boom.
12. De cipres staat niet in het midden van het park.
Pinterest : document 'het kruispunt / de kruising' - format JPEG
Doctissimo : document 'het kruispunt / de kruising' - jpeg-formaat
Document 'het kruispunt / de kruising' - format PDF

vendredi 14 septembre 2018

Exercice grammatical; grammatica-oefening / mots interrogatifs; vraagwoorden, interrogatieven : waar?, waar ... naartoe? / néerlandais; Nederlands

  • Grammaire de base / Basisgrammatica
  • Les mots interrogatifs : waar?, waar .... naartoe? / de vraagwoorden, de interrogatieven : waar?, waar .... naartoe?
  • Exercice de grammaire : poser des questions / grammatica-oefening : vragen stellen
---------------
 WAAR ? WAAR ......... NAARTOE ?

Bekijk de volgende voorbeelden

Waar is hij ?
Thuis

Peter is aan zee. ➛ Waar is Peter ?
Ik werk in de tuin. ➛ Waar werk je ?
Ze wacht aan de bushalte. ➛ Waar wacht ze ?
De directeur blijft in zijn auto. ➛ Waar blijft de directeur ?

Waar gaat hij naartoe ?
Naar huis

Hij rijdt morgen naar Brussel. ➛ Waar rijdt hij morgen naartoe ?
De kinderen gaan naar een feest. ➛ Waar gaan de kinderen naartoe ?
We lopen naar het postkantoor. ➛ Waar lopen jullie naartoe ?
Loes fietst naar het bos. ➛ Waar fietst Loes naartoe ?
---------------
Sclera picto's
---------------
Exercice / Oefening
Pose une question : choisis 'waar' ou 'waar ...... naartoe?' 
Stel een vraag : kies 'waar' of 'waar ...... naartoe?'

01) Ze heeft een mooi huis in Knokke.
..................................................................
02) Hij gaat met de bus naar school.
..................................................................
03) Ze vliegen maandag naar Londen.
..................................................................
04) Hans speelt op zijn kamer.
..................................................................
05) We blijven graag in de tuin.
..................................................................
06) Ik fiets morgen naar Nederland.
..................................................................
07) Ze lopen vlug naar de bioscoop.
..................................................................
08) Mijn kantoor ligt in het centrum van de stad.
..................................................................
09) Mijn huis staat op de hoek van de Kerkstraat.
..................................................................
10) Jan reist vaak naar Zwitserland.
..................................................................
Woordenschat  vaak : souvent
11) Marijke gaat vanavond naar het restaurant.
..................................................................
12) Jan blijft binnen.
..................................................................
13) Het kopje staat op de tafel.
..................................................................
14) Mijn hond mag vrij lopen in de tuin.
..................................................................
Woordenschat ➛ vrij : librement
15) Wij rijden met de wagen naar Italië.
..................................................................
---------------
SOLUTIONS / OPLOSSINGEN

01) Waar heeft ze een mooi huis ?
02) Waar gaat hij met de bus naartoe ?
03) Waar vliegen ze maandag naartoe ?
04) Waar speelt Hans?
05) Waar blijven jullie graag ?
06) Waar fiets je morgen naartoe ?
07) Waar lopen ze vlug naartoe ?
08) Waar ligt je/uw kantoor?
09) Waar staat je/uw huis?
10) Waar reist Jan vaak naartoe ?
11) Waar gaat Marijke vanavond naartoe ?
12) Waar blijft Jan ?
13) Waar staat het kopje ?
14) Waar mag je/uw hond vrij lopen?
15) Waar rijden jullie met de wagen naartoe ?
Voorbeelden + oefening : waar?, waar .... naartoe? - format PDF
https://drive.google.com/file/d/1QzyJmT55zu7s7qG_zhrqYnPVFoK9AxwF/view?usp=sharing

mardi 11 septembre 2018

Exercice grammatical; grammaticale oefening : le présent, l'indicatif présent; de o.t.t. (de onvoltooid tegenwoordige tijd), het presens / néerlandais; Nederlands

  • Texte à compléter : 'De kinderen komen terug van school' / Invultekst : 'De kinderen komen terug van school'
  • Exercice contextualisé / Oefening in context
  • Grammaire de base / Basisgrammatica
  • Emploi de l'indicatif présent / Gebruik van de o.t.t. (onvoltooid tegenwoordige tijd), gebruik van het presens
---------------
Exercice contextualisé : complète avec la bonne forme verbale.
Oefening in context : vul de juiste werkwoordsvorm in.
Klik op de afbeelding om die te vergroten! / Of klik rechts op de afbeelding om die in een nieuw venster open te doen!
Cliquez sur l'illustration pour l'agrandir! / Ou cliquez droit sur l'illustration pour l'ouvrir dans une nouvelle fenêtre!
Woordenschat 
vanmorgen : ce matin
niet beter en niet slechter dan anders : ni plus ni moins que d'habitude
Ik heb een honger als een paard : J'ai une faim de loup
meteen = dadelijk : tout de suite, immédiatement
Wat een vragen ! : Que de questions !
een half uur : une demi-heure
---------------
SOLUTIONS / OPLOSSINGEN
De kinderen komen terug van school

De kinderen komen binnen en roepen : Dag moeder !
Moeder : Hallo kinderen ! Hoe was het op school vanmorgen ?
Els : O, niet beter en niet slechter dan anders ...
Jan : Vier lessen op één morgen, dat is me drie te veel !
Moeder : Zo ! Dat vind ik niet flink van je, hoor ...
Piet : Hoe laat eten we, moeder ? Ik heb een honger als een paard.
Moeder : Ja, jullie werken hard en moeten dus veel eten.
Jan : Ik heb ook honger. Gaan we meteen aan tafel, moeder ? 
Els : Staat het eten al klaar ? Kan ik even helpen ?
Piet : Kunnen we niet dadelijk eten ? Ik heb zo'n honger.
Moeder : Alsjeblieft, kinderen ! Wat een vragen ! We moeten nog even op vader wachten.
Jan : Waar blijft vader ? Het wordt laat : het is al een paar minuten over half een.
Moeder : Jullie moeten nog en klein half uur wachten ...
Invultekst : 'De kinderen komen terug van school' - format PDF
Doctissimo : document 'De kinderen komen terug van school' - format JPEG
Pinterest : document 'De kinderen komen terug van school' - format JPEG

jeudi 6 septembre 2018

Exercice de grammaire; grammatica-oefening : le présent, l'indicatif présent; de o.t.t. (de onvoltooid tegenwoordige tijd), het presens / néerlandais; Nederlands

  • Grammaire de base / Basisgrammatica
  • Emploi du présent, emploi de l'indicatif présent / Gebruik van de o.t.t. (de onvoltooid tegenwoordige tijd), gebruik van het presens
---------------
EXERCICE DE BASE : le présent, l'indicatif présent
BASISOEFENING : de o.t.t. (de onvoltooid tegenwoordige tijd), het presens

Vervoeg de werkwoorden in de tegenwoordige tijd (Conjugeer de verba in het presens).Conjugue les verbes au présent.

01) GAAN ➛ ............... je zondag naar zee ?
02) KOMEN ➛ Misschien ............... Jan nog op tijd.
03) DRINKEN ➛ Annie ............... graag een kopje koffie.
04) RIJDEN➛ Wanneer ............... u naar Nederland ?
05) ZIJN  ............... Jan en Piet op school ?
06) WACHTEN ➛ Hij ............... al een kwartier op de trein.
07) HEBBEN ➛ ............... je wat kleingeld ?
08) WONEN ➛ Mijn zus ............... in een mooi huis.
09) WERKEN ➛ Ik ............... op mijn kamer.
10) BLIJVEN ➛ Hij ............... in d klas.
11) LEZEN  Ze ............... veel boeken.
12) ETEN  Ik ............... zeer vlug;
13) LIGGEN  Onze school ............... in het centrum.
14) REIZEN  Je ............... graag met je vrienden.
15) REGENEN  Het ............... heel hard.
16) ZITTEN  Kijk ! Hugo ............... aan tafel.
17) SPELEN  Waar ............... Els ?
18) VERTELLEN ➛ Wat ............... je ?
19) SCHRIJVEN ➛ Hoe ............... je dat woord ?
20) LUISTEREN ➛ Moeder ............... naar de radio.
21) BELLEN  Opa ............... de dokter.
22) HUREN  We ............... een grote flat.
23) HETEN  Hoe ............... zij ?
24) NEMEN  Ze ............... elke dag de bus.
25) VRAGEN  Wat ............... u ?
---------------
SOLUTIONS / OPLOSSINGEN
01) Ga je zondag naar zee ?
02) Misschien komt Jan nog op tijd.
03) Annie drinkt graag een kopje koffie.
04) Wanneer rijdt u naar Nederland ?
05) Zijn Jan en Piet op school ?
06) Hij wacht al een kwartier op de trein.
07) Heb je wat kleingeld ?
08) Mijn zus woont in een mooi huis.
09) Ik werk op mijn kantoor.
10) Hij blijft in de klas.
11) Ze leest/lezen veel boeken.
12) Ik eet zeer vlug.
13) Onze school ligt in het centrum.
14) Je reist graag met je vrienden.
15) Het regent heel hard.
16) Kijk ! Hugo zit aan tafel.
17) Waar speelt Els ?
18) Wat vertel je?
19) Hoe schrijf je dat woord ?
20) Moeder luistert naar de radio.
21) Opa belt de dokter.
22) We huren een grote flat.
23) Hoe heet zij ?
24) Ze neemt/nemen elke dag de bus.
25) Wat vraagt u ?
Pinterest : document 'Vervoeg de werkwoorden in de tegenwoordige tijd' - format JPEG
Doctissimo : document 'Vervoeg de werkwoorden in de tegenwoordige tijd' - format JPEG